1 Samuël 13:3

3 Doch Jonathan sloeg de bezetting der Filistijnen, die te Geba was, hetwelk de Filistijnen hoorden. Daarom blies Saul met de bazuin in het ganse land, zeggende: Laat het de Hebreen horen.

1 Samuël 13:3 Meaning and Commentary

1 Samuel 13:3

And Jonathan smote the garrison of the Philistines that was in
Geba
Not the same with Gibeah of Benjamin, as Jarchi; for it can hardly be thought that Jonathan should place himself with his thousand men where the Philistines had a garrison; or that if this was the same with that in the preceding verse, that it should be called by another name in this; but Gibeah and Geba were two places, as Kimchi observes, both indeed in the tribe of Benjamin, and it is very probable not far from one another; see ( Joshua 18:24 Joshua 18:28 ) . This seems to be the same with the hill of God, where was a garrison of the Philistines, ( 1 Samuel 10:5 ) , who after their defeat by Samuel contented themselves with some strong holds and garrisons in some parts of the land to keep Israel in awe; the Targum understands this of a single person, a governor of the Philistines in this place, whom Jonathan slew, and so Jarchi; and according to R. Isaiah he was one that was appointed to gather the tax for them:

and the Philistines heard of it,
which alarmed them, and made them prepare for war:

and Saul blew the trumpet throughout all the land;
not he in person, for he was at Gilgal, as the next verse shows; but he ordered it to be blown, being aware of the preparations the Philistines were making to attack him:

saying, let the Hebrews hear;
both what his son had done, and what the Philistines were doing.

1 Samuël 13:3 In-Context

1 Saul was een jaar in zijn regering geweest, en het tweede jaar regeerde hij over Israel.
2 Toen verkoos zich Saul drie duizend mannen uit Israel; en er waren bij Saul twee duizend te Michmas en op het gebergte van Beth-El, en duizend waren er bij Jonathan te Gibea-Benjamins; en het overige des volks liet hij gaan, een iegelijk naar zijn tent.
3 Doch Jonathan sloeg de bezetting der Filistijnen, die te Geba was, hetwelk de Filistijnen hoorden. Daarom blies Saul met de bazuin in het ganse land, zeggende: Laat het de Hebreen horen.
4 Toen hoorde het ganse Israel zeggen: Saul heeft de bezetting der Filistijnen geslagen, en ook is Israel stinkende geworden bij de Filistijnen. Toen werd het volk samengeroepen achter Saul, naar Gil-gal.
5 En de Filistijnen werden verzameld om te strijden tegen Israel, dertig duizend wagens, en zes duizend ruiters, en volk in menigte als het zand, dat aan den oever der zee is; en zij togen op, en legerden zich te Michmas, tegen het oosten van Beth-Aven.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.