Deuteronomium 11:14

14 Zo zal Ik den regen uws lands geven te Zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren, en uw most, en uw olie inzamelt.

Deuteronomium 11:14 Meaning and Commentary

Deuteronomy 11:14

That I will give you the rain of your land in his due season,
&c.] Such a quantity of it as the land required, a sufficiency of it to make it fruitful, and that in proper time:

the first rain and the latter rain;
the former rain in Marchesvan, the latter rain in Nisan, as the Targum of Jonathan; the first fell about our October, which was at or quickly after seedtime, to water the seed that it might take root, and grow and spring up; and the latter fell about March, a little before harvest, to ripen the corn, and swell and plump the ears of it, and make them yield more and better; (See Gill on Joel 2:23),

that thou mayest gather in thy corn, and thy wine, and thine oil;
which were the principal things the land afforded for the sustenance of men; bread corn, the stay and staff of human life, and which strengthens man's heart, and makes him fit for labour; wine, which is his drink, and makes the heart of man glad and cheerful; and oil, which in these countries was used instead of butter, and was fattening, and made the face to shine, ( Psalms 104:15 ) . The ingathering of these fruits were at different times; the barley harvest first, the wheat harvest next, and after that the vintage, and the gathering of the olives; and by means of rain in due season they were favoured with each of these.

Deuteronomium 11:14 In-Context

12 Een land, dat de HEERE, uw God, bezorgt; de ogen des HEEREN, uws Gods, zijn gedurig daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars.

13 En het zal geschieden, zo gij naarstiglijk zult horen naar Mijn geboden, die Ik u heden gebiede, om den HEERE, uw God, lief te hebben, en Hem te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel;

14 Zo zal Ik den regen uws lands geven te Zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren, en uw most, en uw olie inzamelt.

15 En Ik zal kruid geven op uw veld voor uw beesten; en gij zult eten en verzadigd worden.

16 Wacht uzelven, dat ulieder hart niet verleid worde, dat gij afwijkt, en andere goden dient, en u voor die buigt;