Deuteronomium 12:9

9 Want gij zijt tot nu toe niet gekomen in de rust en in de erfenis, die de HEERE, uw God, u geven zal.

Deuteronomium 12:9 Meaning and Commentary

Deuteronomy 12:9

For ye are not yet come to the rest
The land of Canaan, which was typical of the rest which remains for the people of God in heaven; for though they now enter into a spiritual rest in Christ, they are not yet come to their eternal rest; they are in a world of trouble, through sin, Satan, and wicked men; but they shall come to it, as Israel did to Canaan; for God has promised and prepared it, and it remains for them; Christ prayed for it, is also gone to prepare it, and the Spirit is the seal and earnest of it, and works up the saints, and makes them meet for it:

and to the inheritance which the Lord your God giveth you;
and the land of Canaan being an inheritance, and the gift of God, was also a type of the heavenly inheritance; which saints are now born unto, and have both a right unto, and meetness for, through the righteousness of Christ, and grace of God; but as yet are not entered on it, but that is reserved for them in heaven, and they are preserved and kept for that; and ere long shall inherit it, as the free gift of God their Father to them, and which is peculiar to them as children. Jarchi and Ben Melech by the "rest" understand Shiloh, and by the inheritance Jerusalem; so in the Misnah ^F6; see ( 1 Chronicles 23:25 ) the Targum of Jonathan is,

``ye are not come to the house of the sanctuary, which is the house of rest, and to the inheritance of the land.''

---

FOOTNOTES:

F6 Zebachim, c. 14. sect. 4, 5, 6, 7, 8. & Bartenora in ib.

Deuteronomium 12:9 In-Context

7 En aldaar zult gijlieden voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, eten en vrolijk zijn, gijlieden en uw huizen, over alles, waaraan gij uw hand geslagen hebt, waarin u de HEERE, uw God, gezegend heeft.

8 Gij zult niet doen naar alles, wat wij hier heden doen, een ieder al wat in zijn ogen recht is.

9 Want gij zijt tot nu toe niet gekomen in de rust en in de erfenis, die de HEERE, uw God, u geven zal.

10 Maar gij zult over de Jordaan gaan, en wonen in het land, dat u de HEERE, uw God, zal doen erven; en Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom, en gij zult zeker wonen.

11 Dan zal er een plaats zijn, die de HEERE, uw God, verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te doen wonen; daarheen zult gij brengen alles, wat ik u gebiede: uw brandofferen, en uw slachtofferen, uw tienden, en het hefoffer uwer hand, en alle keur uwer geloften, die gij den HEERE beloven zult.