Esther 3:1

1 Na deze geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven al de vorsten, die bij hem waren.

Esther 3:1 Meaning and Commentary

Esther 3:1

After these things
After the marriage of Esther, and the discovery of the conspiracy to take away the king's life, five years after, as Aben Ezra observe, at least more than four years, for so it appears from ( Esther 3:7 )

did King Ahasuerus promote Haman the son of Hammedatha the Agagite;
whom both the Targums make to descend from Amalek, and to be of the stock or family of Agag, the common name of the kings of Amalek; and so Josephus F7; but this is not clear and certain; in the apocryphal Esther he is said to be a Macedonian; and Sulpitius the historian says


FOOTNOTES:

F8 he was a Persian, which is not improbable; and Agag might be the name of a family or city in Persia, of which he was; and Aben Ezra observes, that some say he is the same with Memucan, see ( Esther 1:14 ) ,

and advanced him, and set his seat above all the princes that were with
him;
erected a throne for him, higher than the rest, either of his own princes and nobles, or such as were his captives, see ( 2 Kings 25:28 ) . It was the custom of the kings of Persia, which it is probable was derived from Cyrus, to advance those to the highest seats they thought best deserved it: says he to his nobles, let there be seats with you as with me, and let the best be honoured before others;--and again, let all the best of those present be honoured with seats above others F9.


F7 Ut supra, (Antiqu. l. 11. c. 6.) sect. 5.
F8 Hist. Sacr. l. 2. p. 78.
F9 Xenophon, Cyropaedia, l. 8. c. 41.

Esther 3:1 In-Context

1 Na deze geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven al de vorsten, die bij hem waren.
2 En al de knechten des konings, die in de poort des konings waren, neigden en bogen zich neder voor Haman; want de koning had alzo van hem bevolen; maar Mordechai neigde zich niet, en boog zich niet neder.
3 Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom overtreedt gij des konings gebod?
4 Het geschiedde nu, toen zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde, zo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van Mordechai bestaan zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was.
5 Toen Haman zag, dat Mordechai zich niet neigde, noch zich voor hem nederboog, zo werd Haman vervuld met grimmigheid.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.