Ezechiël 33:10

10 Daarom, gij mensenkind! zeg tot het huis Israels: Gijlieden spreekt aldus, zeggende: Dewijl onze overtredingen en onze zonden op ons zijn, en wij in dezelve versmachten, hoe zouden wij dan leven?

Ezechiël 33:10 Meaning and Commentary

Ezekiel 33:10

Therefore, O thou son of man, speak unto the house of Israel,
&c.] Such of them as were with him in the captivity: thus ye speak, saying; reasoning and arguing within and among themselves; which the Lord heard, and made known to the prophet, who is bid to repeat it to them in order to give an answer: if our transgressions and our sins be upon us, and we pine away in
them;
as the prophet said they should, ( Ezekiel 24:23 ) , with which he had concluded his prophecies to them; and now they take it up, and argue against themselves, and against him; if our sins and transgressions are laid upon us, and we must answer for them; if the guilt of them is charged on us, and they are unexpiated and unatoned for; and the punishment of them is, or will be, inflicted on us, and we do, and must pine away, and be consumed in them, and by them: how should we then live?
as thou promisest us upon repentance; it is all over with us; there is no hope for us; what signify our repentance, or thy promises of life unto us? these things can never hang together, that we should live, and yet pine away in our sins; so that these are the words of persons both despairing, and making the prophet to say things opposite and contradictory, and which would not admit of a reconciliation; see ( Ezekiel 37:11 ) .

Ezechiël 33:10 In-Context

8 Als Ik tot den goddeloze zeg: O goddeloze, gij zult den dood sterven! en gij spreekt niet, om den goddeloze van zijn weg af te manen; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen.
9 Maar als gij den goddeloze van zijn weg afmaant, dat hij zich van dien bekere, en hij zich van zijn weg niet bekeert, zo zal hij in zijn ongerechtigheid sterven; maar gij hebt uw ziel bevrijd.
10 Daarom, gij mensenkind! zeg tot het huis Israels: Gijlieden spreekt aldus, zeggende: Dewijl onze overtredingen en onze zonden op ons zijn, en wij in dezelve versmachten, hoe zouden wij dan leven?
11 Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels?
12 Gij dan, o mensenkind! zeg tot de kinderen uws volks: De gerechtigheid des rechtvaardigen zal hem niet redden ten dage zijner overtreding; en aangaande de goddeloosheid des goddelozen, hij zal om dezelve niet vallen, ten dage als hij zich van zijn goddeloosheid bekeert; en de rechtvaardige zal niet kunnen leven door dezelve zijn gerechtigheid, ten dage als hij zondigt.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.