Ezechiël 36:5

5 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zo Ik niet in het vuur Mijns ijvers gesproken heb tegen het overblijfsel der heidenen, en tegen het ganse Edom; die Mijn land zichzelven ten erve gegeven hebben met blijdschap des gansen harten, met begerige plundering, opdat de landerij daarvan ten rove zou zijn!

Ezechiël 36:5 Meaning and Commentary

Ezekiel 36:5

Therefore thus saith the Lord God
Because these Heathens have acted such an unkind and cruel part to Israel: surely in the fire of my jealousy have I spoken;
in his fierce wrath and hot displeasure, resenting the ill usage of his people; hot with indignation against their enemies, having a fervent zeal for his own glory, and an affectionate concern for the good of his people. It is in the original text in the form of an oath, "if I have not spoken" {g}; let me be reckoned a liar, or not God; believe me that I have spoken, and in this warm manner; and have not only foretold in prophecy, and threatened the destruction of these nations, but have resolved and determined upon it in my own mind. So the Targum,

``if I have not in the fire of my vengeance decreed in my word:''
against the residue of the Heathen, and against all Idumea;
or Edom; the Edomites, even all of them, who of all the Heathen were the most inveterate and implacable enemies of the Jews, though related to them, and are therefore particularly mentioned as the objects of the divine vengeance: the reason follows, which have appointed my land into their possession;
this land where his chosen people dwelt, and which he chose for them, and gave unto them; the land where he himself dwelt, and granted his presence; where his temple was, and he was worshipped. So the Targum,
``the land of the house of my majesty.''
Now this the Lord took ill at their hands, and resented, that they should lay out this land for themselves, and determine upon it as a possession and inheritance of theirs. With the joy of all their heart, with despiteful minds, to cast it out
for a prey;
with the utmost joy they joined Nebuchadnezzar's army when he invaded the land of Judea and besieged Jerusalem, out of pure malice and spite to the people of the Jews, in order to eject them from the possession of their land, that it might become a prey to them; see ( Psalms 137:7 ) ( Obadiah 1:12-14 ) .
FOOTNOTES:

F7 (al Ma) "si non", Cocceius, Starckius; "[sub.] mentiar", Junius & Tremellius; "non ero Deus", Piscator.

Ezechiël 36:5 In-Context

3 Daarom profeteer en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Daarom, omdat men u van rondom verwoest en opgeslokt heeft, opdat gij voor het overblijfsel der heidenen ten erve zoudt zijn, en gij gebracht zijt op de klapachtige lip en in opspraak des volks;
4 Daarom, gij bergen Israels! hoort het woord des Heeren HEEREN: Zo zegt de Heere HEERE tot de bergen en tot de heuvelen, tot de stromen en tot de dalen, tot de verwoeste eenzame plaatsen en tot de verlaten steden, die tot een roof en tot een spot geworden zijn voor het overblijfsel der heidenen, die rondom zijn;
5 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zo Ik niet in het vuur Mijns ijvers gesproken heb tegen het overblijfsel der heidenen, en tegen het ganse Edom; die Mijn land zichzelven ten erve gegeven hebben met blijdschap des gansen harten, met begerige plundering, opdat de landerij daarvan ten rove zou zijn!
6 Daarom profeteer van het land Israels, en zeg tot de bergen en tot de heuvelen, tot de stromen en tot de dalen: Zo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik heb in Mijn ijver en in Mijn grimmigheid gesproken, omdat gij den smaad der heidenen gedragen hebt;
7 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Ik heb Mijn hand opgeheven; zo niet de heidenen, die rondom u zijn, zelf hun schande zullen dragen!
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.