Jesaja 39:3

3 Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande tot mij gekomen, uit Babel.

Jesaja 39:3 Meaning and Commentary

Isaiah 39:3

Then came Isaiah the prophet unto King Hezekiah
Quickly after the ambassadors had been with the king, and he had shown them all his treasures; the prophet did not come of himself, but was sent by the Lord, though he was not sent for by the king; in the time of his distress and illness he could send for him, but now being well, and in prosperity, he forgot the prophet, to send for him, and have his advice, how he should behave towards these men, as not to offend the Lord: and said unto him, what said these men?
what was their errand to thee, and their business to thee? what did they communicate to thee, or request of thee? and from whence came they unto thee?
from what country? these questions the prophet put to the king, not as ignorant of the men, and their business, and country, but in order to have everything from the king himself, and to lead on to further conversation with him on these things: and Hezekiah said, they are come from a far country unto me, even from
Babylon;
he makes no answer to the first question, but at once replies to the second, as being what his heart was lifted up with; that ambassadors should come to him from a very distant country, and from so famous and renowned a place as Babylon; which showed that his name was great in foreign parts, and was in high esteem in distant countries, and even so great a prince as the king of Babylon courted his friendship.

Jesaja 39:3 In-Context

1 Te dien tijd zond Merodach Baladan, de zoon van Baladan, de koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hizkia; want hij had gehoord dat hij krank geweest en weder sterk geworden was.
2 En Hizkia verblijdde zich over hen, en hij toonde hun zijn schathuis, het zilver, en het goud, en de specerijen, en de beste olie, en zijn ganse wapenhuis, en al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat Hizkia hun niet toonde.
3 Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande tot mij gekomen, uit Babel.
4 En hij zeide: Wat hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben alles gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet getoond heb.
5 Toen zeide Jesaja tot Hizkia: Hoor het woord des HEEREN der heirscharen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.