Leviticus 11:34

34 Van alle spijze, die men eet, waarop het water zal gekomen zijn, die zal onrein zijn; en alle drank, die men drinkt, zal in alle vat onrein zijn.

Leviticus 11:34 Meaning and Commentary

Leviticus 11:34

Of all meat which may be eaten
Which otherwise is lawful to eat and fit for food, whether herbs, or whether the flesh of clean creatures:

[that] on which [such] water cometh shall be unclean;
that is, such water as is put into an unclean vessel, become so by the fall of any unclean reptile into it; wherefore such water poured out upon any sort of food, clean and fit to eat, or that is put into such water, to be dressed, it becomes unclean and unfit to eat; for the vessel, being unclean, defiles the water, and the water defiles the food: Jarchi interprets this of water in general, which coming upon anything eatable, prepares it for uncleanness;

``we learn (says he) that no food is fit and prepared to receive defilement until water comes upon it once; and after it is come upon it once, it receives defilement for ever, even though it becomes dry;''

but the former seems to be the true sense:

and all drink that may be drank in every such vessel shall be
unclean;
whatever otherwise might be lawfully drank, yet being put into such a vessel, into which any unclean reptile was fallen, or being in it when it fell into it, became unclean and not fit to be drank; and those liquors which receive uncleanness, and make meats unclean by coming on them, according to the Misnic doctors F23, are these seven, dew, water, wine, oil, blood, milk, and honey.


FOOTNOTES:

F23 Misn. Machshirin, c. 6. sect. 4.

Leviticus 11:34 In-Context

32 Daartoe al hetgeen, waarop iets van dezelve vallen zal, als zij dood zijn, zal onrein zijn, hetzij van alle houten vat, of kleed, of vel, of zak, of alle vat, waarmede werk gedaan wordt; het zal in het water gestoken worden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het rein zijn.
33 En alle aarden vat, waarin iets van dezelve zal gevallen zijn, al wat daarin is, zal onrein zijn, en gij zult dat breken.
34 Van alle spijze, die men eet, waarop het water zal gekomen zijn, die zal onrein zijn; en alle drank, die men drinkt, zal in alle vat onrein zijn.
35 En waarop iets van hun dood aas zal vallen, zal onrein zijn; de oven en de aarden pan zal verbroken worden; zij zijn onrein, daarom zullen zij u onrein zijn.
36 Doch een fontein, of put van vergadering der wateren, zal rein zijn; maar wie hun dood aas zal aangeroerd hebben, zal onrein zijn.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.