Leviticus 26:44

44 En hierenboven is dit ook; als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de HEERE, hun God!

Leviticus 26:44 Meaning and Commentary

Leviticus 26:44

And yet for all that
I will have on them, in or through my Word, as the Targum of Jonathan; notwithstanding their many and great sins and transgressions, and the sad and miserable condition they were brought into by them, the Lord would have mercy on them and be gracious to them, through Christ and for his sake, and convert and save them, see ( Romans 11:26 Romans 11:27 ) ; the Jews, as Fagius tells us, wonderfully delight themselves with this passage, and read it with the greatest joy and pleasure, and with an elevated voice; concluding from hence that they shall certainly return to their own land; and because the first word in this verse is in sound the same as the Germans use for an "ape", they call this paragraph "the golden ape", and say, when this shall be fulfilled the golden age will take place with them: a very learned man F6 has wrote a dissertation upon it: when

they shall be in the land of their enemies;
of the Romans and other nations, among whom they have been disposed ever since the destruction of Jerusalem by Titus:

I will not cast them away, neither will I abhor them, to destroy them
utterly;
for though they have been cast away by the Lord out of their land, and from being his people, and enjoying either the civil or religious privileges they formerly did; and though they have been cast off with abhorrence, and had in great detestation by him, for their sin of rejecting the Messiah, as appears by the punishment inflicted on them; yet not so as to make an utter end of them as a body of people, for, notwithstanding their dispersion everywhere, and their long captivity, they remain a distinct people from all others, which seems to forebode something favourable to them:

and to break my covenant with them;
which he will not do, even his promise of the future call and conversion of them, and of their return to their own land:

for I [am] the Lord their God;
their covenant God, and a covenant keeping God, ( Romans 11:27 ) .


FOOTNOTES:

F6 Carpzovius de aurea Judaeorum Simia, in Thesaur. Theolog. Philolog. vol. 1. p. 344. vid. Pfeiffer. dubia vexata cent. 2. loc. 17. p. 145.

Leviticus 26:44 In-Context

42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken;
43 Als het land om hunnentwil zal verlaten zijn geweest, en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen, en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had.
44 En hierenboven is dit ook; als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de HEERE, hun God!
45 Maar Ik zal hun ten beste gedenken aan het verbond der voorouderen, die Ik uit Egypteland voor de ogen der heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de HEERE!
46 Dit zijn die inzettingen, en die rechten, en die wetten, welke de HEERE gegeven heeft, tussen Zich en tussen de kinderen Israels, op den berg Sinai, door de hand van Mozes.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.