Maleachi 3:9

9 Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse volk.

Maleachi 3:9 Meaning and Commentary

Malachi 3:9

Ye [are] cursed with a curse
Or "with penury", as the Vulgate Latin version; which, though not a proper rendering of the word, is the meaning of the curse they were cursed with; rain was withheld from them for their sins, and the earth did not bring forth its usual increase; wherefore there was want of food in all their land; their blessings were cursed, as in ( Malachi 2:2 ) for the following reason,

for ye have robbed me;
because of this their iniquity, in not bringing their offerings to the Lord, and the tithes to the priests and Levites, their land was stricken with barrenness, and God gave them cleanness of teeth, and want of bread in all places: or, "but ye have robbed me" F4; notwithstanding they were thus chastised of the Lord, yet were not reformed, but went on in withholding from God and the priests, what belonged to them:

[even] this whole nation;
the sin was become general, and therefore a general judgment was inflicted on them: Grotius thinks, that the people seeing the priests withhold the tithes from the Levites, they refused to pay them to them, and so the sin became universal. Kimchi observes, that in other sins charged upon the nation, the people were not all alike guilty, but in this which respected the tithes and offerings they were.


FOOTNOTES:

F4 (Myebq Mta ytaw) "et tamen diripitis me", De Dieu.

Maleachi 3:9 In-Context

7 Van uwer vaderen dag af, zijt gij afgeweken van Mijn inzettingen, en hebt ze niet bewaard; keert weder tot Mij, en Ik zal tot u wederkeren, zegt de HEERE der heirscharen; maar gij zegt: Waarin zullen wij wederkeren?
8 Zal een mens God beroven? Maar gij berooft Mij, en zegt: Waarin beroven wij U? In de tienden en het hefoffer.
9 Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse volk.
10 Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen.
11 En Ik zal om uwentwil den opeter schelden, dat hij u de vrucht des lands niet verderve; en de wijnstok op het veld zal u geen misdracht voortbrengen, zegt de HEERE der heirscharen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.