Nehemia 1:5-11

5 En ik zeide: Och, HEERE, God des hemels, Gij, grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden.
6 Laat toch Uw oor opmerkende, en Uw ogen open zijn, om te horen naar het gebed Uws knechts, dat ik heden voor Uw aangezicht bid, dag en nacht, voor de kinderen Israels, Uw knechten; en ik doe belijdenis over de zonden der kinderen Israels, die wij tegen U gezondigd hebben; ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd.
7 Wij hebben het ganselijk tegen U verdorven; en wij hebben niet gehouden de geboden, noch de inzettingen, noch de rechten, die Gij Uw knecht Mozes geboden hebt.
8 Gedenk toch des woords, dat Gij Uw knecht Mozes geboden hebt, zeggende: Gijlieden zult overtreden, Ik zal u onder de volken verstrooien.
9 En gij zult u tot Mij bekeren, en Mijn geboden houden, en die doen; al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal hen vandaar verzamelen, en zal ze brengen tot de plaats, die Ik verkoren heb, om Mijn Naam aldaar te doen wonen.
10 Zij zijn toch Uw knechten en Uw volk, dat Gij verlost hebt door Uw grote kracht en door Uw sterke hand.
11 Och, HEERE, laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts, en op het gebed Uwer knechten, die lust hebben Uw Naam te vrezen; en doe het toch Uw knecht heden wel gelukken, en geef hem barmhartigheid voor het aangezicht dezes mans. Ik nu was des konings schenker.

Images for Nehemia 1:5-11

Nehemia 1:5-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO THE BOOK OF NEHEMIAH

This book is, by the authors of the Vulgate Latin and Arabic versions, called the "Second" Book of Ezra, it being a continuation of the same history, and was by the Jews reckoned as one book with Ezra; Kimchi on Isa 9:7, calls it Ezra, so the Talmud {a}; and it has been quoted by Christian writers under his name; see the argument of the book of Ezra; but not as if it was written by him; for it is a clear case it was written by Nehemiah, whose name it bears, as appears from Ne 1:1 and throughout Nehemiah speaks of himself under the first person; and the style also is very different from that of Ezra, being plainer and easier than his. It has always had a place in the canon of Scriptures, both with Jews and Christians; and is of use to show the fulfilment of the prophecy of Zechariah, and especially of Daniel concerning the building of the wall of Jerusalem in troublesome times; to carry on the history of the Jews, and describe the state of the church in those times, what opposition was made to it, and what enemies it had, and what must be expected when any work of God is set about; it is the last of the historical books that was written, as is thought, and contains an history of the space of about twelve years, from the twentieth of Artaxerxes to the thirty second of his reign, see \Ne 1:1 2:1 13:6\.

{a} T. Bab. Succah, fol. 37. 1. & Gloss. in ib. fol. 12. 1.

\\INTRODUCTION NEHEMIAH 1\\

This chapter relates how that Nehemiah, being at Shushan in Persia, and meeting with some Jews, inquired of the state of Jerusalem, of which having a melancholy account, he betook to mourning, fasting, and prayer, Ne 1:1-4, and his prayer is recorded, Ne 1:5-11.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.