Prediker 8:13

13 Maar den goddeloze zal het niet welgaan, en hij zal de dagen niet verlengen; hij zal zijn gelijk een schaduw, omdat hij voor Gods aangezicht niet vreest.

Prediker 8:13 Meaning and Commentary

Ecclesiastes 8:13

But it shall not be well with the wicked
It shall be ill with him; more is designed than is expressed, ( Isaiah 3:11 ) ; in life they have no solid peace and comfort; at death they will be turned into at judgment they will hear the awful sentence, "Go, ye cursed", and will be in torment to all eternity, ( Matthew 25:41 ) ; neither shall he prolong [his] days, [which are] as a shadow:
wicked men sometimes do not live out half their days, which, according to the course of nature, and common term of life, they might be thought to live; or if they prolong their days in wickedness, as sometimes they do, ( Ecclesiastes 7:15 ) ; yet their days at longest are but a shadow which declines, and is quickly gone; or, however, they do not attain to eternal life, which is sometimes meant by prolonging days, and is length of days for ever and ever, ( Isaiah 53:10 ) ( Psalms 21:4 ) ; this they never enjoy; but when the righteous go into life lasting, they go into everlasting punishment. The reason of this is, because he feareth not before God;
the fear of God is not before his eyes, nor in his heart; he goes on in sin without fear of him, boldly and openly commits it, and instead of taking shame for it, or repenting of it, glories in it; stretches out his hand against God, and bids defiance to him, and desires not the knowledge of him, and refuses to obey him The Targum of the whole is,

``and it shall not be well with the wicked, and he shall have no space in the world to come; and in this world his days shall be cut off, and they shall flee and pass away as a shadow, because he fears not God.''

Prediker 8:13 In-Context

11 Omdat niet haastelijk het oordeel over de boze daad geschiedt, daarom is het hart van de kinderen der mensen in hen vol om kwaad te doen.
12 Hoewel een zondaar honderd maal kwaad doet, en God hem de dagen verlengt; zo weet ik toch, dat het dien zal welgaan, die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen.
13 Maar den goddeloze zal het niet welgaan, en hij zal de dagen niet verlengen; hij zal zijn gelijk een schaduw, omdat hij voor Gods aangezicht niet vreest.
14 Er is nog een ijdelheid, die op aarde geschiedt: dat er zijn rechtvaardigen, dien het wedervaart naar het werk der goddelozen, en er zijn goddelozen, dien het wedervaart naar het werk der rechtvaardigen. Ik zeg, dat dit ook ijdelheid is.
15 Daarom prees ik de blijdschap, dewijl de mens niets beters heeft onder de zon, dan te eten, en te drinken, en blijde te zijn; want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.