Richtere 9:27

27 En zij togen uit in het veld, en lazen hun wijnbergen af, en traden de druiven, en maakten lofliederen; en zij gingen in het huis huns gods, en aten en dronken, en vloekten Abimelech.

Richtere 9:27 Meaning and Commentary

Ver. 27 And they went into the fields, and gathered their vineyards,
&c.] Before they kept within the city, and durst not stir out to gather in the vintage, the time being come, for fear of the troops of Abimelech; for their lying in wait for him, and the robberies committed being made known to him, he had prepared to raise some forces, and attack them, of which they had had information; but now being encouraged with the protection of Gaal, they ventured out to gather their grapes in their vineyards without fear:

and trode the grapes, and made merry:
sung songs and danced, as was usual at the ingathering of the fruits of the earth, and treading the winepress, ( Isaiah 16:10 ) ( Jeremiah 48:33 ) though Abendana thinks this joy and merriment were made to their idol, to whom they gave the praise of their vintage, they should have done to the true God, and what follows may seem to confirm it:

and they went into the house of their god;
the temple of Baalberith, ( Judges 9:5 )

and did eat and drink;
in their idol temple, as was the manner of idolaters to do, bringing their firstfruits to rejoice, and make glad with:

and cursed Abimelech;
wished they had never seen him and known him, hoped they should be rid of him in a little time, and that he would meet with his deserved disgrace and punishment; and this they did in that very temple from whence they had taken money to assist him in making way for his government of them; so fickle and changeable were they.

Richtere 9:27 In-Context

25 En de burgers van Sichem bestelden tegen hem, die op de hoogten der bergen lagen legden, en al wie voorbij hen op den weg doorging, beroofden zij; en het werd Abimelech aangezegd.

26 Gaal, de zoon van Ebed, kwam ook met zijn broederen, en zij gingen over in Sichem; en de burgeren van Sichem verlieten zich op hem.

27 En zij togen uit in het veld, en lazen hun wijnbergen af, en traden de druiven, en maakten lofliederen; en zij gingen in het huis huns gods, en aten en dronken, en vloekten Abimelech.

28 En Gaal, de zoon van Ebed, zeide: Wie is Abimelech, en wat is Sichem, dat wij hem dienen zouden? is hij niet een zoon van Jerubbaal? en Zebul zijn bevelhebber? dient liever de mannen van Hemor, den vader van Sichem; want waarom zouden wij hem dienen?

29 Och, dat dit volk in mijn hand ware! ik zoude Abimelech wel verdrijven. En tot Abimelech zeide hij: Vermeerder uw heir, en trek uit.