Ruth 2:19

19 Toen zeide haar schoonmoeder tot haar: Waar hebt gij heden opgelezen, en waar hebt gij gewrocht? Gezegend zij, die u gekend heeft! En zij verhaalde haar schoonmoeder, bij wien zij gewrocht had, en zeide: De naam des mans, bij welken ik heden gewrocht heb, is Boaz.

Images for Ruth 2:19

Ruth 2:19 Meaning and Commentary

Ruth 2:19

And her mother in law said unto her, where hast thou gleaned
today?
&c.] In what part of the field of Bethlehem? or on whose land, that she had gleaned so much? not that she suspected that she had got it in an illicit manner, but supposed she had been directed by the providence of God to a spot of ground where there was good gleaning; of that she had met with some hand, that had dropped ears of corn plentifully in her favour:

and where wroughtest thou?
which is the same question repeated in other words, and shows that gleaning is a work, and a hard work too, closely followed, to be stooping and picking up ears of corn a whole day together:

blessed be he that did take knowledge of thee:
she knew, by the quantity of corn she brought home, that she must have had kindness shown her by somebody; and especially she knew it by the food she brought home, and therefore pronounced the man blessed, or wished him happiness, before she knew who he was; though perhaps she might guess at him, or conjecture in her mind who it was that had taken notice of her:

and she showed her mother in law with whom she had wrought:
that is, with whose reapers, men and maidens, she had wrought, whom she followed in gleaning, they working in one sort of work, and she in another, yet in the same field:

the man's name with whom I wrought today is Boaz;
that is, in whose field, and with whose servants, she wrought; for Boaz wrought not himself, unless this can be understood of her eating and drinking with him; but the other sense is best.

Ruth 2:19 In-Context

17 Alzo las zij op in dat veld, tot aan den avond; en zij sloeg uit, wat zij opgelezen had, en het was omtrent een efa gerst.
18 En zij nam het op, en kwam in de stad; en haar schoonmoeder zag, wat zij opgelezen had; ook bracht zij voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging overgehouden had.
19 Toen zeide haar schoonmoeder tot haar: Waar hebt gij heden opgelezen, en waar hebt gij gewrocht? Gezegend zij, die u gekend heeft! En zij verhaalde haar schoonmoeder, bij wien zij gewrocht had, en zeide: De naam des mans, bij welken ik heden gewrocht heb, is Boaz.
20 Toen zeide Naomi tot haar schoondochter: Gezegend zij den HEERE, Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de levenden en aan de doden! Voorts zeide Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een van onze lossers.
21 En Ruth, de Moabietische, zeide: Ook, omdat hij tot mij gezegd heeft: Gij zult u houden bij de jongens, die ik heb, totdat zij den gansen oogst, die ik heb, zullen hebben voleindigd.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.